In 1994 werd de eerste tranche van de Algemene wet bestuursrecht van kracht. Het doel van deze wet was het samenvoegen van diverse losse wetten voor verschillende overheidssectoren die zich richtten op afhandelingstermijnen, bezwaarprocedures enzovoort. Met andere woorden: in 1994 kwam er één grote overkoepelende wet voor (bijna) de hele overheid, waarin werd vastgelegd hoe de overheid met de burger om moest gaan en wat de burger kon doen als de overheid haar werk niet goed deed. In wetgeving en jurisprudentie waren daarvoor al de beginselen van behoorlijk bestuur ontwikkeld. Deze beginselen zijn voor een deel gecodificeerd in de Awb, voor een deel (nog) niet. Deze beginselen zijn belangrijke onderliggende waarden voor het bestuursrecht.
Legaliteitsbeginsel
Zoals eigenlijk alle beginselen, kent het legaliteitsbeginsel vele facetten. Het belangrijkste kenmerk van dit beginsel is dat het de macht van de overheid aan banden legt. Concreet houdt het onder meer in dat de overheid alleen die bevoegdheden heeft die het via de wet (en dus via de volksvertegenwoordiging) heeft gekregen. De overheid mag zich geen bevoegdheden toe-eigenen zonder dat daarvoor een wettelijke grondslag bestaat. Die wet moet voor de burgers ook kenbaar zijn: dus iedereen moet er van op de hoogte kunnen zijn. Je kunt je als werkzoekende (of burger) niet beroepen op onwetendheid ten aanzien van de wet.
Zorgvuldigheidsbeginsel
Op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel moet de gemeente een deugdelijk onderzoek instellen naar de aanvraag Participatiewet, waarbij alle relevante informatie in de uiteindelijke afweging moet worden betrokken. Het beginsel eist ook dat er een zorgvuldige belangenafweging plaatsvindt. Hier moet je denken aan het belang van de gemeente versus het belang van de aanvrager. Dat laatste aspect kan soms een rol spelen bij het verstrekken van voorschotten. Voor het overige is de belangenafweging al grotendeels wettelijk en beleidsmatig gemaakt.
Rechtszekerheidsbeginsel
Het rechtszekerheidsbeginsel eist dat besluiten van de gemeente duidelijk zijn en dat voor werkzoekenden duidelijk is wat de consequenties van het besluit zijn. Hier zul je in de praktijk niet veel mee te maken hebben, omdat dit vooral ziet op de inhoud van de beschikkingen en die worden grotendeels geautomatiseerd gemaakt, waarbij de teksten van tevoren zijn getoetst of ze aan dit beginsel voldoen.
Motiveringsbeginsel
Kort gezegd komt het er bij dit beginsel op neer dat ieder overheidsbesluit deugdelijk gemotiveerd moet zijn. Dit betekent dat de motivering het besluit moet kunnen ‘dragen’, de motivering moet logisch zijn en niet innerlijk tegenstrijdig en de motivering moet kenbaar zijn, dat wil zeggen dat de burger er kennis van moet kunnen nemen. Realiseer je dat het hier dus om jouw rapportage gaat! Als een besluit niet voldoende is gemotiveerd, dan kan het niet in stand blijven en moet de overheid zijn huiswerk over doen. De reden hiervoor is enerzijds dat de overheid haar werk zorgvuldig moet doen en anderzijds dat zij duidelijk moet kunnen maken hoe zij tot haar besluiten komt. Door besluiten deugdelijk te motiveren wordt aan beide eisen al grotendeels voldaan. In bezwaar- of beroepsprocedures wordt vaak gesteld dat een besluit niet goed gemotiveerd is. De motivering kan tijdens een bezwaarprocedure door de gemeente nog gecorrigeerd worden. Feit blijft echter dat als jouw rapportage niet aan de motiveringseisen voldoet, de rechter jouw conclusie niet over zal nemen en de gemeente soms toch opnieuw met de aanvraag aan de slag moet. Het motiveringsbeginsel is ook zeer van belang voor de beschikking die we uiteindelijk aan werkzoekende sturen. Hier moet voor hem of haar uit te halen zijn waarom we de aanvraag toekennen of afwijzen.
Verbod van detournement de pouvoir
Detournement de pouvoir is Frans voor misbruik van macht. Het komt erop neer dat bevoegdheden die je als gemeente hebt, niet mogen worden gebruikt voor doeleinden waar ze niet voor bedoeld zijn. Je kunt bijvoorbeeld denken aan de situatie dat je een aanvraag afwijst, omdat je de werkzoekende onsympathiek vindt. Of je zou het kunnen vergelijken met het inzien van Suwinet voor informatie die je niet nodig hebt voor de bijstandsverlening. Dan maak je immers misbruik van de jou toegekende bevoegdheid. Als beleid binnen de gemeente zou worden vastgesteld waarbij we Suwinet zouden misbruiken om informatie te vergaren over zaken die niets met bijstandsverlening te maken hebben, dan zou dat een schending van dit beginsel op kunnen leveren. Op wat je allemaal wel en niet mag met de informatiebronnen die ons ten dienste staan, komen we later nog uitgebreid terug.
Fair play-beginsel
De overheid moet zich als een ‘eerlijke speler’ opstellen in haar besluitvorming. Zij moet open en transparant zijn bij het nemen van haar besluiten en duidelijk maken hoe tot haar keuzes is gekomen en waarom een besluit uitvalt zoals het uitvalt.
Vertrouwensbeginsel
Het vertrouwensbeginsel houdt onder meer in dat de werkzoekende mag vertrouwen op toezeggingen van de gemeente. Concreet zou dit betekenen dat als jij als intaker tegen de werkzoekende zou zeggen dat de werkzoekende recht heeft op een uitkering, de werkzoekende hier dan op moet kunnen rekenen. Als het toch anders uit zou pakken, zou hij of zij de zaak voor de rechter kunnen brengen en de gemeente kunnen dwingen, op basis van jouw toezegging, alsnog een uitkering te verstrekken. Dit geldt in nog sterkere mate voor een schriftelijke toezegging. In jurisprudentie is echter vastgesteld, dat een toezegging aan hoge eisen moet voldoen, wil het als een rechtens afdwingbare toezegging gelden. Er moet sprake zijn van een “toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezegging door iemand die ter zake beslissingsbevoegd is en waaraan in rechte te honoreren verwachtingen mogen worden ontleend”. Dit betekent dat een beroep op het vertrouwensbeginsel voor de rechter zelden slaagt. Dit neemt niet weg dat je als intaker wel degelijk erg terughoudend moet zijn met toezeggingen. Eigenlijk moet je dat gewoon niet doen, hoe zeker je ook denkt te weten dat er recht is op een uitkering. Jij bent namelijk niet degene die beslist. De kwaliteitsmedewerker beslist op de aanvraag. Hoewel de werkzoekende doorgaans geen aanspraken op een uitkering kan ontlenen aan jouw ‘toezegging’, kan het voor de werkzoekende (en voor jou) vervelende gevolgen hebben als de ‘toezegging’ uiteindelijk niet gestand wordt gedaan. Doe dus geen toezeggingen zo lang de aanvraag niet definitief is beslist.
In de praktijk meten medewerkers van de gemeente zich nogal eens defensief taalgebruik aan. Dit betekent dat op concrete vragen van werkzoekenden antwoorden worden gegeven die nooit categorisch zijn, dus waar altijd een slag om de arm wordt gehouden. Dat is ook logisch. Vaak moet er intern overlegd worden over zaken of moet er door een kwaliteitsmedewerker nog een beslissing op een aanvraag worden genomen. Tegelijkertijd wil de werkzoekende zo snel mogelijk uitsluitsel en niet met vaagheden het bos in worden gestuurd. “Krijg ik een uitkering?” “Dat weet ik nog niet.” “Wanneer weet u dat wel?” “Binnenkort.” “Wat denkt u?” “Ik kan daar geen uitsluitsel over geven, want ik neem die beslissing niet.” “Wie dan wel?” “De kwaliteitsmedewerker.” “Kan ik die dan spreken?” “Nee, dat kan niet.” Et cetera. Dit soort discussies is soms onvermijdelijk. Trap echter nooit in de val om dan maar te zeggen dat de uitkering wordt toegekend, hoe zeker je dat ook denkt te weten. Er kunnen zich altijd voor jou onvoorziene zaken voordoen waardoor de uitkering toch niet kan worden toegekend. Dan is het misschien formeel nog geen toezegging, maar ga dat de werkzoekende aan de telefoon maar eens uitleggen!